De inkomhal

De grote hal, met toegang via de triomfpoort en de loggia, werd geconstrueerd in de 17de eeuw. Op de schouw prijken de wapenschilden van bouwheer Gerard van Vilsteren (links) en zijn eerste echtgenote Beatrice van der Mij (rechts). De hal was voor gasten de eerste kennismaking met het kasteel. De grandeur en aankleding moesten indruk maken en meteen een goed idee geven van de rijkdom van de kasteelheer. 

 

Het klein salon

De kamer vormde oorspronkelijk één geheel met de ruimte ernaast (de eetkamer). In de middeleeuwen was dit de grote ontvangstzaal. Hier verwelkomde de heer van Laarne zijn voorname gasten, organiseerde hij banketten en hield hij belangrijke vergaderingen. Slechts de kleine ramen (met de bankjes en de luikjes) zorgden ervoor dat er daglicht binnenkwam (de galerij was toen nog niet gebouwd). De grote ramen, aan de kant van de erekoer, zijn pas later aangebracht.

De keuken

Koken gebeurde in grote ketels die in de haard werden opgehangen. Ook het roosteren gebeurde in de haard. Hoe groter de haard in de keuken, hoe rijker de heer. Het ‘fornuis’ of ‘potager’ dateert uit de 17de eeuw. Dat werd zowel gebruikt om schotels warm te houden als voor het traag laten garen van soepen en stoofpotten.
In één van de middeleeuwse ronde torens vind je een bijkeuken. Waarschijnlijk sliepen hier de meiden en de knechten in strozakken op de grond. Je ziet nog de restanten van de haard en achter het kleine deurtje schuilt één van de vele latrines die het kasteel rijk is. Het toilet bestaat uit een plank met gat en is tegen de muur van de toren aangebracht. De uitwerpselen vielen naar beneden in een soort beerput. 
 

De kapel

De kapel bevindt zich op de gelijkvloerse verdieping van de donjon. Deze ruimte werd al in de 14de eeuw in gebruik genomen als kapel. De muurschilderingen en spitsboogvensters dateren uit die periode. Vanuit de aanpalende kamer op de verdieping van de oostelijke vleugel kon de heer van Laarne de mis in de kapel volgen. In de 17de eeuw liet Geraard van Vilsteren het barokke altaar optrekken, een groot nieuw venster in de noordermuur openen en de marmeren vloer leggen. De muurschilderingen verdwenen onder de witkalk en tot op de hoogte van de kraagstenen werd zogenaamd Corduaans leder in rood en goud aangebracht. Dat werd in 1953 weggenomen. In 1963 werden de oude muurschilderingen ontdekt en gefaseerd blootgelegd. Ze zijn slechts fragmentair bewaard, erg afgesleten en vervaagd.

Het zomersalon

Het zomersalon bevindt zich in de vleugel die in 15de eeuw werd opgetrokken en in de 17de eeuw verbouwd. Het licht stroomt hier rijkelijk binnen. De grote vensters met zitbankjes werden pas in de 17de eeuw aangebracht toen het middeleeuwse kasteel omgevormd werd tot een comfortabele zomerresidentie waar het aangenaam vertoeven was. Voor deze vleugel gebouwd werd, stond hier een muur die de donjon met de westelijke ronde toren verbond. Die stond op de plaats waar de stenen vloer ligt. De 18de-eeuwse schouwversiering is opgevat als een triptiek. Op het middenpaneel zien we een grote bloemenvaas met aan weerszijden een putto met bloemenkorfjes in de hand. Op de achtergrond zien we de torens van Gent: de Sint-Niklaaskerk, het Belfort en de Sint-Baafskathedraal. Op de zijpanelen zijn geromantiseerde ruïnes geschilderd. Wellicht waren er nog meer versieringen in het salon aangebracht. Tijdens de restauratie werden immers ook sporen van polychromie op het plafond gevonden. De muurfontein met rococomotief is een lavabo waar met voor het eten de handen kon wassen.

 

De rechtzaal

De rechtzaal bevindt zich op het bovenste niveau van de vierkante donjon die in 1300 werd gebouwd. Oorspronkelijk had deze toren een plat dak en een weergang met kantelen (die zijn nog zichtbaar) waarop de wachters konden rondlopen. 
In de 17de eeuw (zeker vóór 1641) werd er een schilddak op de toren gezet. Het indrukwekkende gebinte dateert dus uit die tijd. Wellicht in dezelfde periode werd deze zaal omgevormd tot rechtszaal. Hier kwamen de heren van het leenhof samen om recht te spreken. Hier gebeurden de ondervragingen. Hier werden beschuldigden gefolterd. Ook ‘de heksen van Laarne’ werden hier urenlang ondervraagd en door de beul aan tortuur onderworpen. In twee hoeken zie je nog de oude gevangeniscellen. Eén van de twee is voorzien van een latrine. In de noordelijke muur kan je nog de achterwand van een grote haard zien. 

De zilverzaal

De zilverzaal bevat de Europees vermaarde zilvercollectie van Claude D’Allemagne (1917-1986): historicus, kunstkenner en passioneel verzamelaar van zilveren objecten. Op 2 juli 1963 schonk hij zijn zilververzameling aan de Koninklijke Vereniging der Historische Woonsteden van België, eigenaar van het Kasteel van Laarne. Snel werd werk gemaakt van de restauratie van het gedeelte van het kasteel dat de kunstschatten zou herbergen en van de woonvertrekken van Claude D’Allemagne die inmiddels was aangesteld als conservator voor het leven van het Slot van Laarne en van het kasteeldomein. Op 21 maart 1965 werd het slot inclusief zilvermuseum officieel voor het publiek opengesteld. De collectie die hier wordt tentoongesteld, behoort met zijn vijfhonderd voorwerpen tot één van de grootste zilververzamelingen van België. Ze bestrijkt het hele Europese continent, van Portugal tot Rusland, van Noorwegen tot Italië. Het leeuwendeel van de voorwerpen is afkomstig uit Frankrijk, België en Nederland. Er is daarbij niet alleen aandacht besteed aan de grote zilvercentra, maar ook kleine productiecentra zijn in de verzameling vertegenwoordigd. Het oudste stuk dateert van ca. 1550, het jongste stuk is in 1931 vervaardigd. De collectie D’Allemagne is aangevuld met een schenking van mevrouw Lefebvre-Thibaut en enkele permanente bruiklenen van mevrouw Charles Cogels, geboren Reynegom d’Herenthout. De stukken die Claude D’Allemagne na 1963 verzamelde zijn in het Kasteel van Seneffe terecht gekomen.

De ridderzaal

De ridderzaal behoort tot de vleugel die in de 17de eeuw door Gerard van Vilsteren werd bijgebouwd. Deze grote zaal was bedoeld om bezoekers te imponeren, pronkend met harnassen en wapentuig dat verwees naar de lang vervlogen riddertijd. Dat was dé manier voor de bewoners om hun adellijke afkomst te benadrukken. Aan de muren hingen prachtige wandtapijten. Die waren erg decoratief en zorgden voor wat extra warmte. Ze konden ook makkelijk opgerold en meegenomen worden. De heren van Laarne woonden immers enkel in de zomer in het kasteel. In de winter was het hier veel te koud en verhuisden ze naar hun huis in Gent. Dan werd het hele kasteel leeggehaald en al het meubilair verhuisde mee.