Kleuteronderwijs 

Luisteren

  • 9. De leerling begrijpt communicatie met niet gekende personen in een uitgebreide omgeving.

Spreken

  • 13. De leerling communiceert met niet gekende personen in een uitgebreide omgeving.

Lezen

  • 21. De leerling onthoudt auditieve informatie.

Leren leren

  • 40. De leerling is gericht op het juist begrijpen van woorden en ideeën.
  • 41. De leerling is gericht op het juist gebruiken van woorden en ideeën.
  • 42. De leerling vraagt uitleg bij wat hij niet begrijpt.
  • 44. De leerling onthoudt en reproduceert op een adequate wijze informatie.

Motorische en lichamelijke ontwikkeling

  • 32. De leerling stapt trappen op en af.

Wereldoriëntatie - Tijd

  • 40. De leerling onderscheidt gebeurtenissen die in het heden, verleden en de toekomst plaatsvinden en heeft besef van heden, verleden en toekomst.

Communicatie en taal: Nederlands

  • 23. De leerling begrijpt het beurtproces in een gesprek.
  • 24. De leerling begrijpt de luisterpositie als een specifieke gesprekspositie.
  • 28. De leerling is bereid zich te concentreren op de inhoud van de boodschappen.
  • 29. De leerling heeft luisterplezier.
  • 30. De leerling houdt zijn aandacht bij de informatie.
  • 33. De leerling laat de spreker uitspreken.

Mens en maatschappij

  • 1.10. De kleuters kunnen in concrete situaties met de hulp van een volwassene afspraken maken.

Beeld

  • 1.1. De kleuters kunnen visuele waarneming en beeldend geheugen versterken en vergroten door beeldelementen te herkennen.
  • Drama
  • 3.2. De kleuters kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden.

 

Lager onderwijs

Mens en maatschappij - Tijd
  • 3.7 - De leerlingen kennen de grote periodes uit de geschiedenis en ze kunnen duidelijke historische elementen in hun omgeving en belangrijke historische figuren en gebeurtenissen waarmee ze kennis maken, situeren in de juiste tijdsperiode aan de hand van een tijdband.
  • 3.9 - De leerlingen tonen belangstelling voor het verleden, heden en de toekomst, hier en elders.
  • 3.10 - De leerlingen beseffen dat er een onderscheid is tussen een mening over een historisch feit en het feit zelf.
Nederlands - Luisteren
  • 1.6 - De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij een voor hen bestemde instructie voor een buitenschoolse situatie.
Nederlands - Spreken
  • 2.10 - De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen mening, hetzij met andere bronnen: tijdens een discussie met bekende volwassenen over een behandeld onderwerp passende argumenten naar voren brengen.
(Inter)culturele gerichtheid
  • De leerlingen tonen bij de eindtermen Nederlands een (inter)culturele gerichtheid. Dit houdt in dat ze:
    • verschillende cultuuruitingen met een talige component in hun omgeving exploreren en er betekenis aan geven;
    • hun gedachten, belevingen en emoties bij ervaringen met de eigen culturele leefwereld in vergelijking met die van anderen verwoorden;
    • uitgaande van het eigen referentiekader enige kennis verwerven over de diversiteit in het culturele erfgoed met een talige component en er waardering voor krijgen.
Sociale vaardigheden - Relatiewijzen
  • 1.6 - De leerlingen kunnen kritisch zijn en een eigen mening formuleren.

Muzische vorming - Beeld
  • 1.1 - De leerlingen kunnen door middel van kunst- en beeldbeschouwing een persoonlijk waardeoordeel ontwikkelen over beelden en beeldende kunst van vroeger, van nu en van verschillende culturen.
  • 1.2 - De leerlingen kunnen door betasten en voelen (tactiel), door kijken en zien (visueel) impressies opdoen, verwerken en erover praten.

Attitudes
  • 6.2 - De leerlingen kunnen zonder vooroordelen naar kunst kijken en luisteren.
  • 6.5 - De leerlingen kunnen respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot eigen en andere culturen.